De geschiedenis herhaalt zich niet, maar zij rijmt wel. Bij en na verkiezingen zijn er altijd dingen die bekend voorkomen: lichtpuntjes, uitdagingen, stemmingen. Mij in ieder geval. Voor mijn promotieonderzoek onderzocht ik onder andere hoe het CDA probeerde te herstellen van de vorige grote klap in 1994. Ik denk dat we daarvan kunnen leren met betrekking tot 2023 en onze verdere weg op deze lange tocht door de woestijn.
Lichtpuntjes
Ik zie grote overeenkomsten met de situatie vanaf 1998. Er waren grote twijfels: over het leiderschap, over de relevantie van de partij zelf. Wie deed als laatste het licht uit? Het klinkt me, van de pers, de appgroepen en gesprekken bekend in de oren. Maar er kwam me meer bekend voor. Dat brengt me bij het eerste lichtpuntje van PS2023: de jongste kiezersgroep van 18-24jr is iets oververtegenwoordigd in ons electoraat. Ik heb het even nagezocht: in 1998 constateerde het evaluatierapport Nieuwe Wegen in Aanleg iets soortgelijks. Dat was in dat jaar een teken van herstel en de commissie zag dat (terecht) als een mogelijkheid.
Ik zie grote overeenkomsten met de situatie vanaf 1998.
In plaats van na de dreun de koers radicaal om te gooien, besloten de christendemocraten van toen dat ze echt wel een goed verhaal hadden. Daar hadden ze ook een goede reden toe: bijvoorbeeld op het thema veiligheid waren ze aan een opmars bezig ten opzichte van de dominante VVD. Hoe? Door het onderwerp in termen van het voor het CDA sterkere gezinsthema te benaderen. Dat brengt me bij een tweede lichtpuntje: handhaving in randstedelijk Utrecht en Zuid-Holland, waar de kleine gemeenten óók BBB-groen kleurden. In Zuid-Holland ging dat gepaard met een campagne waarin het issue wonen niet vanuit de bouwopgave, maar vanuit een gemeenschapsaanpak werd aangevlogen. En met succes: zij behielden vier zetels. Ook in Utrecht wist het lokale CDA met succes de belangrijke issues aansprekend christendemocratisch te brengen. Breder zag én voelde ik het enthousiasme van de leden op het verkiezingscongres met Voor heel Nederland (en met Van Zwol). En stiekem zeggen we het nog steeds: we hebben echt wel een goed verhaal.
Dualisme
Er is een belangrijk verschil: toen zaten we in de oppositie. En daarom, zeggen sommigen, moeten we uit het kabinet, ook als signaal aan de kiezer. Ik snap hun argumenten, maar niet nu en niet om die reden. We hebben een geloofwaardigheidsprobleem. De kiezer doorziet heus wel als we radicale dingen doen omdat we bang zijn voor ons voortbestaan en een partij zonder zelfvertrouwen is niet aantrekkelijk. En Nederland roept om meer dualisme.
De kiezer doorziet heus wel als we radicale dingen doen omdat we bang zijn voor ons voortbestaan en een partij zonder zelfvertrouwen is niet aantrekkelijk.
Dat biedt mogelijkheden om juist onze fracties, de auteurs van die goede verhalen, nog sterker naar voren te brengen op belangrijke thema’s als regionale verschillen maar ook op een spannend thema als stikstof. Laat Derk Boswijk maar zijn verhaal houden. Laat de provinciale afdelingen maar hun koers kiezen zoals ze altijd al doen. En als dat schuurt met De Groot en Van der Wal, benoem dat dan scherp: klopt, dit is geen Kabinetsbeleid maar CDA-beleid. Als het Kabinet dan op onze inhoud wankelt of valt, zo zij het.
Vertrouwen
Na een zware nederlaag hebben we de neiging om het radicaal anders te doen en de winnaars te willen volgen. Dat werkt al sinds 2010 niet. Ik zie met de lessen van toen kansen als we het niet radicaal anders doen, maar radicaal hetzelfde. Niet weigeren te veranderen, maar doorgaan met de verandering die we al ingezet hebben. Want ik ben ervan overtuigd dat het CDA, net als op onze vorige tocht door de woestijn, pas weer kan winnen als we vertrouwen aan de dag leggen in onszelf, ons verhaal en onze mensen.
Martijn van Nijnanten is lid van het CDA en promoveerde in 2019 aan de Universiteit Leiden in de politicologie op een onderzoek naar de manier waarop partijen veranderen na zware verkiezingsnederlagen.