Van een verantwoordelijke naar een adaptieve samenleving
Het referendum van 6 april jongstleden heeft opnieuw in beeld gebracht dat politieke landschap zich aan het herschikken is. Het onderscheid tussen hoger en lager opgeleiden lijkt daarbij een belangrijke nieuwe scheidslijn. Aan die nieuwe politieke ordening refereerde ook Trouw-columnist Hans Goslinga in zijn column in Trouw van 6 maart. De vertrouwde sociaal-economische indeling van politiek links en rechts voldoet ook niet langer. De nieuwe orde, waarvan de eerste contouren zich aftekenen, kent nieuwe tegenstellingen die het politieke landschap een nieuw aanzien geven.
Aan de ene kant zien we een groep van voornamelijk laag opgeleiden. Goslinga typeert hen als ‘conservatief’ in die zin dat ze zoeken naar bescherming en behoud van verworven rechten en posities, zowel in sociaal-economische als in sociaal-culturele zin. Goslinga beschrijft hen als ‘een combinatie van cultureel rechts en sociaal-economisch links’ of als ‘behoudend in alle opzichten’. De andere groep, die zich vooral onderscheidt door een hoger opleidingsniveau, zoekt niet naar veiligheid, maar naar handelingsvrijheid en ruimte voor groei en expansie. Het is het spiegelbeeld van de eerste groep: sociaal-economisch rechts (neo-liberaal) en cultureel links.
Opvallend is dat beide groepen zich ook in toenemende mate via het onderwijs lijken te reproduceren, zoals blijkt uit een recent rapport van de onderwijsinspectie. HBO-raad voorzitter Thom de Graaf typeert deze nieuwe maatschappelijke werkelijkheid treffend als hij het HBO beschrijft als ‘bij uitstek de verbindende schakel tussen de hoogopgeleiden die overal kansen zien, en de laagopgeleiden die vooral bedreigingen ervaren’.
Uitdaging
Voor politieke partijen vormt deze maatschappelijke verschuiving een grote uitdaging. Zij moeten zich herpositioneren in het nieuwe politieke landschap. Het risico voor alle partijen is die nieuwe onderstroom te zien als ‘de nieuwe trend’ of – zoals bijvoorbeeld Wilders haar graag presenteert – de ‘stem van het volk’. De verleiding is dan groot de tegenpool van deze nieuwe onderstroom in het politieke landschap over het hoofd te zien of af te doen als ‘oude politiek’. De nieuwe onderstroom krijgt dan een eenzijdig en absoluut karakter, terwijl het maar de helft is van onze nieuwe politieke realiteit.
Dat risico geldt ook het CDA. Recent nog lijken Heerma en Buma in die valkuil te stappen als ze in het lentenummer van CDV een oproep doen tot een nieuwe ‘gezonde vaderlandsliefde’, waarmee ze eenzijdig de behoudende kant van het electoraat lijken te willen bedienen. CDV-hoofdredacteur Pieter Jan Dijkman is genuanceerder als hij zich in zijn inleiding tot het themanummer afvraagt: ‘Hoe kan de balans worden gevonden tussen enerzijds de morele eis om een veilige haven te bieden aan mensen in nood en anderzijds de noodzaak om rekening te houden met de draagkracht van en het draagvlak onder de Nederlandse bevolking?’
Het CDA kan als volkspartij alleen overleven als het een brug weet te slaan tussen beide zijden van het nieuwe politieke spectrum. Het CDA moet daarvoor het beeld van de verantwoordelijke samenleving – dat zich vaak te eenzijdig op de bovenlaag richt – ombuigen in de richting van adaptieve samenleving: een samenleving die in staat is veel nieuwe ontwikkelingen en invloeden in zich op te nemen zonder daarbij zichzelf te verliezen.
Het gaat om de lange termijn
Een adaptieve samenleving biedt ruimte aan een dynamische economie, globalisering en culturele diversiteit zonder daarbij het maatschappelijk weefsel te ontregelen. Stabiliteit en vertrouwen vormen daarbij steeds de keerzijde van ontwikkeling en dynamiek. Op economisch terrein vraagt dat om een groei-economie naar het Rijnlands model, waarin rentabiliteit op de lange termijn belangrijker wordt gevonden dan winst en dividend op de korte termijn. Op politiek terrein om politici die stabiliteit en vertrouwen op de lange termijn belangrijker vinden dan kiezersgunst en electoraal gewin op de korte termijn. En op sociaal-cultureel terrein vraagt het – last but not least – om een cultureel zelfbewustzijn dat sterk genoeg is om vol zelfvertrouwen ruimte te bieden aan wie vreemd of anders is.
Een goed voorbeeld van dat laatste is de enorme maatschappelijke inzet rond de opvang van vluchtelingen in deze dagen. Net als aan het begin van de 20e eeuw het christelijk sociaal denken de zegeningen van een ongekende economische groei wist te verbinden met een gezond maatschappelijk leven – iets wat in die dagen vaak voor onmogelijk werd gehouden – zal het christendemocratisch gedachtengoed de zegeningen van een open samenleving en een mondiale economie weten verbinden met een samenleving die niet ten onder gaat aan sociaal-culturele spanningen die voortkomen uit kansenongelijkheid, vervreemding en verlies van eigenheid. Verbinden van tegenstellingenWaar de eigen kracht van het maatschappelijk weefsel vooral centraal staat in de erfenis van ARP en KVP, is het verbinden van tegenstellingen een lijn die vooral voortkomt uit de koker van de kleinste fusiepartner: de CHU.
Het radicale midden
Al in 1875 schreef de latere CHU-voorman A.F. de Savornin Lohman in zijn boek ‘Gezag en vrijheid’ dat de Staat als enige taak heeft te voorzien in de ‘regeling van strijdige belangen’. Die rol komt volgens Lohman mee met het primaat van de samenleving. De overheid staat boven – of beter – tussen de partijen als bemiddelaar in maatschappelijke tegenstellingen. Niet door partij te kiezen voor één van beiden, maar door te zoeken naar verbinding en overbrugging van tegenstellingen. Deze weg naar een adaptieve samenleving is dan ook voor het CDA niet nieuw. Ze sluit bijvoorbeeld ook naadloos aan op de lijn die door het strategisch beraad onder leiding van Aart-Jan de Geus in 2012 werd ingezet. “De christendemocratie ziet niets in de polarisatie van enerzijds ‘kosmopolieten’ die alle heil verwachten van een open, onbegrensde wereld en anderzijds ‘provincialen’ die zich zouden willen terugtrekken achter de Hollandse dijken” (p. 50/51).
Voor De Geus was dat een radicale keuze voor het midden, waarmee hij bedoelde: een radicale keuze voor de brug. Het CDA kiest niet voor de ene zijde of voor de andere zijde, maar zoekt onvermoeibaar naar de verbinding.
Jan Marten Praamsma (1966) studeerde Onderwijs- en Bestuursgeografie aan de Universiteit Utrecht en is als lerarenopleider en docent onderwijskunde en pedagogiek verbonden aan de Universiteit Utrecht en de Christelijke Hogeschool Ede. Jan Marten is lid van het CDA en woont in Zutphen.